|
|
Een
moord in Horst
|
|
|
|
|
'Een moord in Horst' is één van de 22
boeiende verhalen uit het prachtig geillustreerde boek 'Een spannende
speurtocht tussen Maas en Peel'.
Piet van Nunen schreef het verhalenboek
voor leerlingen van basisscholen. |
|
Hijgend
kwam Peter achterom rennen. In zijn haast liet
hij de achterdeur open staan en vergat hij zijn klompen, die onder
de modder en de sneeuw zaten, uit te doen. ”Moeder...,”hijgde hij,
“Wijnand Daemkens, de glazenmaker, is vermoord!”
“Ja, en ze hebben
de moordenaar te pakken”, riep zijn vriendje Jan, die achter Peter aan
was komen hollen. Buiten adem vertelde Jan: “En ze hebben hem meegenomen
naar het kasteel….. in de boeien.”
Peter vulde weer aan met: “Ja met
een dik stuk touw hebben ze zijn handen op de rug gebonden... en de schout
en de schepenen waren er bij... en Heer Johan van het kasteel. Ze keken
allemaal heel ernstig”.
Moeder keek de jongens heel ongelovig aan en
zei: “Wat vertel je me daar
toch allemaal. Ik moet er eerst even bij gaan zitten. Wijnand de
glazenmaker vermoord zei je?....... Dat
kan toch niet, ik heb hem gisteren nog gezien.”
Intussen
kwam Vader uit de stal door de lage deur de woonkeuken binnen. Hij
mopperde: “Wie heeft die deur open laten staan? Is het nog niet koud
genoeg? En moet je die twee daar zien staan met hun smerige klompen. Alsof
moeder nog niet werk genoeg heeft om alles schoon te houden”.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Een beetje
beduusd ging Jan de deur dicht maken en deed zijn klompen uit. Maar Peter
had het veel te druk met het nog eens vertellen van zijn verhaal. “En ik
heb het allemaal zelf gezien”, voegde hij er nog aan toe. “En mijn
vader heeft de moordenaar mee helpen vangen”, zei Jan trots.
”Nou
moet ik toch even naar het dorp”, zei vader, “ik wil nu wel eens
precies weten wat daar allemaal gebeurd is.” “Mogen wij mee”, vroeg
Peter, “wij hebben alles gezien.” “Nee”, zei vader, “dat kan ik
best alleen. Vegen jullie eerst maar eens de vloer schoon. Jullie hebben
ook alles vuil gemaakt.” Als vader zo sprak, dan kon je maar beter
meteen luisteren.
Vader
trok een dikke jas aan, zette zijn hoed op en stopte zijn stenen pijp vol
tabak. Hij stak de pijp aan met een stukje hout, dat hij in het open vuur
hield. Dat vuur brandde onder de grote schoorsteen.
Het
was het jaar 1628. Het was nog ruim een week voor Kerstmis en erg koud.
Eerst had het dagenlang geregend. Toen was het gaan vriezen en nu viel er
af en toe vieze, natte sneeuw. De straten in Horst waren veranderd in
smerige, glibberige moddersloten, waar je met je klompen helemaal in weg
kon zakken. Nee, prettig weer was het echt niet.
Vader
trok de kraag van zijn jas flink omhoog, zodat de wind niet in zijn
gezicht kon blazen. Het was niet ver lopen van de Schutroe naar het dorp.
Overal stonden groepjes mensen te praten. Iedereen vertelde zijn eigen
verhaal en de moord werd steeds erger. De een maakte er dit bij en de
ander dat.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Enkele handboeien die men destijds
gebruikte. Je kunt ze bekijken in het Limburgs Museum. |
|
Vader bleef nergens staan luisteren, maar ging meteen naar de
herberg “De Postwagen”, vlak bij de kerk. Hij wist dat daar dikwijls
een van de schepenen van Horst kwam, die hij goed kende. Hij hoopte daar
het hele verhaal helemaal naar waarheid te horen. Het was er al druk toen
hij binnen kwam. Verschillende mensen begroetten hem: “Zo Klaas, kom je
ook horen wat er gebeurd is in Horst?” Vader schoof bij aan de tafel
waar zijn vriend Jacob, de schepen, achter een kruik schuimend bier zat en
net begon te vertellen. “Gisteravond laat, het was tussen 9 en 10 uur,
was Wijnand Daemkens in zijn werkplaats nog aan het werken. Hij moest nog
een paar ruiten op maat snijden.” “Ja,” zei iemand, “Wijnand was
altijd ijverig.” “Stil nou,” zei Jacob, “laat mij nou eerst het
verhaal helemaal afmaken.” Jacob nam een slok bier en vertelde verder.
“Terwijl Wijnand bezig was hoorde hij buiten iemand roepen: Kun
je mij de weg naar Venray wijzen? Wijnand hoorde heel goed dat het de stem
van zijn buurman Hendrik Lenardts was. Hij riep terug: “Ga toch naar
huis en ga werken!”.
“Groot
gelijk”, zei vader, “Hendrik is een luilak.” “Dat klopt,” zei
Jacob,” maar luister hoe het verder ging. Hendrik ging naar huis en even
later schoot iemand met een geweer door het raam van de werkplaats van
Wijnand. Het schot was goed raak, want Wijnand moet bijna meteen dood zijn
geweest”. “Verschrikkelijk,” werd er gemompeld.
Iedereen
wachtte vol spanning wat er verder gebeurde. Jacob dronk weer wat en
vervolgde zijn verhaal: “Vanmorgen heel vroeg kwam Willem van Hegelsom,
de secretaris, bij mij aan de deur om me op te halen. Samen met de Heer
van Horst en de andere schepenen zijn wij gaan kijken bij het huis van
Wijnand. Buiten vonden we sporen in de modder die recht naar het huis van
de buurman Hendrik Lenardts liepen. De Heer van Horst is toen samen met
ons het huis van Lenardts binnengegaan en daar stonden de klompen van
Hendrik, nog vol modder. De klompen pasten precies in de sporen die wij
gevonden hadden. Het geweer had hij verstopt, maar Heer Johan vond het al
heel gauw en rook aan de loop dat er pas mee was geschoten. Heer Johan
heeft Hendrik toen door de schout in de boeien laten slaan en nu zit hij
voorlopig opgesloten in de gevangenis van het kasteel”.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Iedereen
werd er stil van. Men dacht aan die arme Wijnand die dood was. Maar
ze dachten ook allemaal aan Hendrik in die akelige koude donkere diefput
op het kasteel, vastgemaakt aan een ketting. “Wat gaat er nou verder
gebeuren?” vroeg iemand heel nieuwsgierig. Jacob dronk zijn kruik bier
leeg en veegde het laatste schuim van zijn mond. “Maak nog eens vol,”
riep een ander die bang was dat de schepen weg zou gaan.
Dan
dacht Jacob heel lang na en zei: “ Als Hendrik blijft ontkennen dat hij
de moordenaar is, dan wordt het moeilijk.” “Durft hij dan te ontkennen
dat hij het gedaan heeft?” vroeg vader heel verbaasd. “Dank je,” zei
Jacob tegen de waard die intussen een nieuwe kruik bier had gebracht.
Vervolgens gaf Jacob antwoord op de vraag van vader: “Hendrik doet net
of hij nergens iets van weet.” “Dat kan toch niet!” en “Hoe is het
mogelijk!” werd er geroepen. “Ze moeten hem flink straffen,” riep
iemand achter in het café. “Luister”, zei Jacob, “Heer Johan van
Wittenhorst heeft vanmorgen nog gezegd, hoe het verder zal gaan. Als
Hendrik blijft ontkennen, dan wordt hij over drie dagen hier op het plein
voor de kerk gebracht. Heer Johan zal dan vragen of iemand borg voor hem
wil staan. Gebeurt dat niet, dan gaat hij weer terug naar de diefput en
daar blijft hij dan zitten tot zijn veroordeling.”
“Of
iemand borg voor hem wil staan? Wat betekent dat?” vroeg Willem van ‘t
Witveld. “Borg staan,” zei Jacob, en hij deed heel gewichtig, “dat
betekent dat iemand het voor hem wil opnemen, omdat hij zeker weet dat
Hendrik onschuldig is”.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Twee
dagen later ging de dorpsomroeper rond. Op verschillende plaatsen in het
dorp bleef hij staan. Dan sloeg hij op de trom die bij zich had, wachtte
tot er genoeg mensen waren en las van een papier een mededeling. De
volgende dag zou Hendrik Lenardts om tien uur ‘s morgens naar het
kerkplein in Horst worden gebracht. Daar zou Heer Johan van Wittenhorst
dan vragen of iemand uit de gemeente Horst voor Hendrik Lenardts borg zou
willen staan. “Zegt het voort, zegt het voort,” riep hij nog en rolde
heel plechtig het stuk papier weer op.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Het
was druk de volgende morgen op het plein bij de kerk in Horst. Peter en
zijn vriendje waren al vroeg op pad gegaan. Het had ‘s nachts weer flink
gesneeuwd en op het plein kon je heerlijk sneeuwballen gooien. Je moest
wel uitkijken dat je geen grote mensen raakte, want die waren daar
helemaal niet van gediend. Toen werd er geroepen: “Daar komen ze!”
Sommige mensen gingen op hun tenen staan om maar goed te kunnen zien. Daar
kwam de stoet aan. Voorop reed Heer Johan van Wittenhorst op zijn paard.
Hij had een prachtige, ruime mantel om en droeg een grote, statige hoed
met een lange veer. Hij keek heel ernstig. Achter hem liepen de schout en
alle schepenen. Achteraan liep Hendrik Lenardts tussen twee knechten van
het kasteel in. De handen van Lenardts waren op zijn rug gebonden en ieder
van de knechten hield een einde van het touw vast.
Hendrik
zag er slecht uit. Hij had zich al drie dagen niet meer geschoren en het
leek alsof hij niet veel geslapen had. De mensen keken heel nieuwsgierig.
Niemand durfde iets te zeggen.
Heer
Johan reed tot vlak bij de kerk. Toen stapte hij van zijn paard en gaf de
teugels aan een knecht. De schout en de schepenen kwamen in een kring
achter hem staan. Heer Johan wachtte tot Hendrik Lenardts voor hem stond.
De twee bewakers draaiden Hendrik om, zodat hij met zijn gezicht naar de
mensen stond. Het werd nog stiller. Iedereen hield nu de adem in. Wat zou
er gebeuren?
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Heer
Johan deed een stap naar voren en sprak met luide stem: “Goede burgers
van Horst. Hier voor u staat Hendrik Lenardts.
Drie dagen geleden heb ik hem in de boeien laten slaan, op
beschuldiging van moord op zijn buurman Wijnand Daemkens. Hendrik Lenardts
ontkent dat hij iets met de wrede moord te maken heeft. Volgens oud
gebruik breng ik hem nu op het plein voor de kerk van Horst. Ik vraag u
allen die hier aanwezig bent: Is er iemand onder jullie die borg wil staan
voor Hendrik Lenardts? Dan moet hij naar voren komen!”
Heer Johan wachtte en keek de mensen aan. Niemand zei iets.
“Ik vraag jullie nog een keer: Is er iemand die borg wil
staan?” Het bleef weer
stil. “Als er geen borg is, dan wordt Hendrik Lenardts terug gebracht
naar mijn kasteel en weer in de diefput opgesloten tot ik met de schepenen
het oordeel zal uitspreken. Ik constateer dat niemand borg wil staan!
Breng Hendrik Lenardts terug naar het kasteel”.
Heer
Johan steeg weer op zijn paard, sloeg zijn wijde mantel weer om en reed
langzaam tussen de mensen door terug naar het kasteel. De schout en de
schepenen volgden hem en Hendrik sloot de stoet tussen de twee knechten
van het kasteel.
”Moordenaar”,
riep iemand, maar niet te hard, want hij durfde niet goed. Enkele jongens
begonnen sneeuwballen te gooien, maar ze hielden heel gauw op toen de
schout kwaad omkeek.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Het
beulszwaard ... |
|
Een
paar dagen later vertelde vader ‘s avonds bij het avondeten dat hij van
Jacob, de schepen, had gehoord dat de Heer van Horst een bode naar Venlo
had gestuurd om monsieur Schers te halen. “Monsieur Schers?” vroeg
Peter. Hij had moeite om het moeilijke woord uit te spreken. “Monsieur
Schers”, zei vader, “dat is de beul.” Verder had vader gehoord dat
Hendrik Lenardts bleef volhouden dat hij niet geschoten had. Maar toen de
beul hem de duimschroeven aandraaide, had hij alles toegegeven. “Net
goed,” zei Peter, “en wat gaan ze nou met hem doen?” Vader wachtte
een moment en zei toen: “Over twee dagen wordt Lenardts op het
galgenveld onthoofd.” Moeder zuchtte heel diep en keek stil voor zich uit. Ze zei:
“Het is wel zijn verdiende straf, maar we zullen toch maar even voor hem
bidden”.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Enkele
dagen daarna, nog voor Kerstmis, trok een stille stoet over de Venrayseweg
naar het galgenveld aan de beek bij Castenray. Hendrik Lenardts liep
geboeid tussen twee knechten van het kasteel. Daar achter liepen schout en
schepenen en ook monsieur Schers. Over het grote zwaard lag een zwarte
doek. De schout joeg alle nieuwsgierigen weg. Niemand mocht de stoet
volgen.
Een
uur later kwam de stoet terug, zonder Hendrik Lenardts. Die lag begraven
in een kuil op het galgenveld van Horst.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Vragen
bij “Een moord in Horst”
-
Welk
tragisch voorval vindt er plaats in Horst rond Kerstmis 1628?
-
Hoe
heet het slachtoffer? Wat is zijn beroep?
-
Welke
aanwijzingen zijn er om de dader op te pakken?
-
Waar
wordt de dader meteen naar toe gebracht?
-
Wat
betekent “borg staan voor iemand”?
-
Welke
opdracht moet de dorpsomroeper uitvoeren?
-
Welke
straf krijgt de dader opgelegd door de kasteelheer? Door wie en waar wordt
de straf uitgevoerd?
|
|
|
|
|
|
|
|